Al dagen is een koolmezengezin in onze kamperfoelie aan het fourageren. Prachtig gezicht, prachtig gehoor ook. Het gekwetter en getjilp klinkt aan één stuk door. Gele kamperfoeliebloemen dwarrelen één voor één naar beneden want hé, boodschappen doen is een
loodzwaar karwei. Door al dat vleugelgewapper sneuvelt er wel eens wat van de vogelshopinventaris. De
beestjes hebben trouwens een bruin leven in onze tuin. Alle vetbollen hingen er
nog, van de afgelopen winter. De verwennerij. En dan hebben we nog niet eens de
vogelpindakaas gekocht die afgelopen winter aangeprezen werd. Vermoedelijk doen
wij wel meer fout in onze tuin. Dat is een wat verdraaide bewering. Déden we er
maar eens wat meer. Maar mijn tuinstoel houdt mij vast en mijn boek wil de volle aandacht. Bovendien voel ik een heerlijke sluimer opkomen…
Ze zit naast me, moeder koolmees. “hè hè, even bijkomen, is
me dat een heen en weer gevlieg voor dat grut. Nu moeten ze mee op de
boodschappentocht, maar vorige wéék, Pff… Héle dag die snavel open en ik heb er al
van alles al ingepropt maar ze zijn ónverzadigbaar, zeg ik. Ik zeg, ze vreten
me de oren van mijn hoofd. En als dat gebeurd is, moeten we uitkijken want dan worden ze onvoorzichtig. Laat thuis en zo, je weet wel. Ik zeg: ze zijn niet voor de poes! Daar heb ik al dat werk toch zeker niet voor gedaan, zeg ik?!” Het verhaal klonk me wel bekend in de oren. Daarom besloot ik maar een gesprek op gelijk niveau te houden met deze collegamoeder. “Tja mams, ik vind het trouwens wel
gezellig hoor dat jullie neergestreken zijn bij ons. Is het een beetje
gerieflijk in jullie mezenhotelletje? Mijn echtgenoot kreeg het eens op zijn verjaardag. Hij heeft direct een goeie plek gezocht. Het was wel heel lang wachten tot
er iemand kwam om de stulp te bezichtigen…” Moeder Koolmees knikte, en zei, meer eerlijk dan beleefd: “Meer is het ook niet, inderdaad. Een stulp! Alles in één ruimte. Nou ja, vooruit, we zijn er eerst weer mee geholpen. Ik was wat laat
dit jaar, met de nestdrang. Tja, komt er toch een knapperd langs en dan moet het ineens wezen ook. We waren alleen niet in de
positie om eisen te stellen hè.
We zitten vrij krap zeg ik. Ik zeg: Kraamvisite
kan er niet meer bij. Zij van twee tuinen hiernaast had al gezegd dat ze langs kwam vliegen. Hoeft inmiddels al niet meer. Nah, zo'n nieuwsgierige huismus, wel een beetje ordinair ook. Wat denkt ze wel?! We hebben maar een
kwetter-bericht gestuurd, dat we inmiddels gezegend zijn met vier pubers, dan weet je ’t wel.” Nu was het
mijn beurt om te knikken. Ik wist het. “Vandaar dat je hier zit, zeker?” Een
schalkse blik werd me terug geschonken. “Ja, kan ik het helpen dat er wat verder
gezocht moet worden naar een vette worm? Jij zegt ook wel eens dat je met een
uurtje terug bent. En die kerel van jou maar wachten…” Haar vogelkopje kreeg wat
zorgelijks, ze rommelde wat met haar veren of ze een gedachte van zich af wilde
schudden. Intussen trippelde ze wat heen en weer, zaadjes oppikkend die
uit de vogel-winter-traktaties waren gevallen, bijna al weer opgeladen om haar
moederplichten waar te nemen. “Wat een toer hè, om je huishouden op poten te houden en al het commentaar
aanhoren van die tieners die denken dat ze jou wel even kunnen vertellen hoe
het leven in elkaar zit. En dan die méiden van ons. Gelijk al sjans als ze net de
eerste keer mee zijn. Ik zei: Achter mij blijven, zei ik, en eerst een
opleiding volgen. Dat zei ik ook! Je wilt ze goed voorbereid de fauna insturen! En ze weten nog
niks, zeg ik! Vertel ik het tegen de man en vader in ons mezenhok, komt ie gelijk
met oplossingen aanhippen. Nou, voordat ik die allemaal heb geprobeerd, ben ik allang klaar met hen en gaan ze
maar fijn vliegen hoor. Hup, d’r uit! Ga zelf maar een leven opbouwen met een
kerel en een mezenhok. Doei! Maar dat commentáár! Foei! Ze worden geboren, je leert ze
d’r snavel gebruiken en voordat je het weet hou je je eigen zelf maar dicht. Tegen
hén tenminste. Hier kan ik even vrijuit kwekken. Je houdt het wel tussen vier
muren, toch?” Ik kon haar geruststellen. Ook al zit ik in de tuin zonder muren, ik
zet je gewoon in mijn verzameling van vriendinnen, de andere hartluchtsters
hier, geen probleem…
Geluiden in onze garage verraden de thuiskomst van
een huisgenoot. Ik wrijf me de ogen uit.
Hoe uitgerust en bijna weer opgeladen kan een mens zich voelen na een goed
gesprek met een lotgenoot. Mijn gedachten gaan uit naar het menu van de dag. Kon ik het ook maar van de grond pikken en in wijd opengesperde snavels mikken. Het leven en het eten nemen zoals het is, dat moet een ware kunst wezen. In de kamperfoeliestruik ritselt een druk vogeltje.
Ze kijkt steeds even of ik er nog ben. Moeder koolmees? Of één van haar dochters die aan de aandacht ontsnapt is, om zelf te
gaan shoppen in onze tuin? "Kijk uit vogeltje, zing niet te vroeg, straks ben je wel voor de poes." - Zal je je moeder es horen - . Misschien krijgt ze wel sjans, wordt haar roman ook
opgenomen in de cirkel van het koolmezenleven. Zal het ook zo’n volkswijf
worden als haar moeder met d'r voorspelbare wijsheden? Ik zeg: Moeders over de hele wereld zijn in staat hun leven op poten te houden omdat ze van alles delen met lotgenotes. Oogjes dicht en snaveltjes toe. Zeg ik.
Els Dijkema